Opdat wij niet vergeten |
Lezing: Hotel Boer Goossens, Den DungenDatum: 25 oktober 2007Gehouden door: Mevrouw Tine van Ommen"Dit is in het kort de inhoud van de lezing van Tine(ke) van Ommen-Douwes" gehouden op donderdag 25 oktober 2007 bij de themamiddag van de Kath. Bond van Ouderen, Den Dungen”. De lezing van mijn verhaal gaat over mijn leven voor en tijdens de Japanse overheersing; de bersiap periode (vrijheidstrijd Indonesiërs), na-oorlogse periode en naar Nederland. Op verzoek van een van de toehoorders begin ik dan maar met dit verslag over die periode die ik als OOGGETUIGE heb meegemaakt.
“Als meisje van bijna acht jaar herinner ik me dat mijn vader werd opgeroepen voor de militaire dienst (KNIL) als reservemilitair, wordt ook wel landstormen genoemd. Hij was sergeant 1e klas bij de artillerie. Ik kwam uit een ambtenarengezin: mijn vader was algemeen ontvanger der ’s Landskassen op het eiland Billiton, een van de tineilanden bij Sumatra. Daar ben ik geboren in 1934. Mijn moeder (ook gewezen ambtenaar) werd daar ernstig ziek. Ze moest naar een koeler klimaat. Mijn vader vroeg overplaatsing en kwam op zijn oude standplaats Semarang (Midden-Java) terecht, wel in een lagere rang. Heeft hij moeten accepteren, maar ging stug door met studeren voor diverse ambtenarendiploma’s. Het koelere plaatsje was gauw gevonden. Salatiga: de geboorteplaats van mijn moeder, waar in het grote huis Oma Pelsmaeker en haar jongste dochter nog woonden. Mijn vader huurde een woning in Salatiga, wat mijn oma niet terecht vond. In haar grote huis kregen wij dus een vleugel van de woning. Ik had een heel fijne, geborgen jeugd. Kreeg nog twee broertje en twee zusjes. Mijn jongste broertje werd net geboren (januari 1942) toen mijn vader al was gemobiliseerd. Kreeg nog even verlof om aanwezig te zijn bij de doop van Theo. Eigenlijk zouden wij met verlof zijn gegaan naar Nederland, er was al een reiswieg besteld, maar de oorlog gooide roet in ons leven. Mijn vader hebben we nooit meer teruggezien. Hij overleed al in juli 1943 aan ontberingen, tropische zweren, bloedvergifting. Twee jaar na zijn dood ontvingen wij nog post waarin stond dat hij het goed maakte in Japanse krijgsgevangenschap. Dat waren voorgedrukte kaarten. Pas in 1946 toen wij waren bevrijd vanuit een Indonesisch zg. beschermingskamp, hoorden wij dat pappie was gesneuveld. Oma kreeg te verwerken dat drie schoonzoons waren overleden, twee zonen van haar broers, een kleinzoon die gecrashed was met zijn vliegtuig. In het begin van 1942 deden de Japanners nog niet vervelend. Wel moest mijn moeder wijkhoofd worden van onze straat. Dat betekende EHBO cursus volgen, zorgen dat bij sirene iedereen in de schuilkelders ging. Echte schuilkelders hadden de bewoners eigenlijk niet. Ooit hadden de tuinjongens kuilen gegraven, maar verder er niets mee gedaan, zodat die meestel vol regenwater stond. We zijn dus nooit gaan schuilen in die kuilen! Omdat er ook geen salaris meer werd ontvangen, maakten mijn moeder en tantes taarten, cakes e.d. en wij als kinderen moesten het verkopen langs de deuren van de nog aanwezige families en de Indonesiërs en Japanners. Een beetje verzet pleegde mijn moeder door haar taartjes laag-op-laag te maken in de kleuren rood-wit-blauw. Rood bovenaan: dan leek het de Japanse vlag. Zo heb ik dus aan een Japanner zo’n taartje verkocht, maar moest het wel doorsnijden. Toen kwam de aap-uit-de-mouw. “Verraad”zei de Japanner, “dat is de Nederlandse vlag”. Ik zei: ”nee toean (meneer) dat is een koekje”. De man had gelukkig gevoel voor humor. En at het koekje op, betaalde en zei: “je bent een slim meisje”. Tantes met hun kinderen kwamen vanuit verschillende delen van de eilanden, nadat hun mannen ook krijgsgevangen waren gemaakt, bij ons inwonen. Zo zaten wij plots met 19 mensen bij elkaar. Vele blanke Nederlanders, waaronder de zusters en de pastoor werden opgepakt en in Japanse kampen geplaatst. Banjoebiroe en Ambarawa waren in onze omgeving de meest bekende kampen. Het klooster Bangkong in Semarang (waar mijn tante zuster leefde) werd het latere beruchte jongenskamp Bangkong waar tienjarige jongens –gescheiden van hun moeders- werden geplaatst. Volgens Japanse gedachtekronkels was je MAN als tienjarig kind. Wij hebben zelf twee razzia’s meegemaakt, waar nogmaals vrouwen, kinderen en oude mannen werden geselecteerd om een kamp in te gaan. Een van de Japanse officieren haalde twee nichten (ongeveer 15/16 jaar) uit onze groep. Oma begreep dat haar kleindochters wellicht terecht zouden komen in de militaire bordelen. Als tolk liep een van haar pachters daar. Ze riep hem bij zich en hij diep buigend hoorde haar aan. Oma zei: die meisjes horen bij mij, ga ze halen. De man sprak tot de Japanner en uiteindelijk mochten mijn nichten weer bij ons staan. De Japanse officier kwam naar ons toe en beet oma toe: “Ga maar met je groepje naar huis, maar vanaf vandaag hebben jullie HUISARREST”. Dat betekende dat niemand uit het huis meer de straat op mocht, dus ook niet de stad in kon. Aan beide kanten van onze straat werden hekken geplaatst en wachten stonden er dag en nacht. Geen geld, het gehamsterde eten raakte ook op. En huisarrest! Niemand mocht de stad of zelfs de straat op. Mijn moeder kleedde mij toen als een Indonesisch meisje, in een sarong en met vlechtjes in het haar en een doekje op. De tantes, mijn moeder, oma gaven me wat sieraden of kleren mee en die moest ik bij juweliers verkopen. Voor de vrouwenkleren had ik een adresje: een Indisch meisje dat bij een Japanse officier inwoonde. Ik moest dan met groenten, melk, vlees thuiskomen. Met angst in mijn hart ging ik op pad. Wilde niet buigen voor de Japanners dus sloop ik via achtertuinen naar de pasar. Mocht ook niet teveel praten, kon me anders verraden. Ik sprak weinig Indonesisch (het zg. pasarmaleis). Dit heb ik dus ongeveer drie en een half jaar gedaan. Maar ook de sieraden en kleren hadden we niet meer. Oma wist nogal wat van kruiden en dergelijke af. Zoek maar tussen de stenen en op bepaalde plaatsen in de tuin, dat groen kunnen we ook eten. Ook slakken hebben wij gegeten. Wel goed gewassen, gebakken en je at het op. We hadden wel fruitbomen, maar als je het een keer oogst dan duurt het wel een poos voor er weer rijp fruit hangt. 15 augustus 1945 capitulatie van het Japanse keizerrijk. Twee atoombommen waren door de Amerikanen op Hiroshima en Nagasaki gegooid. Hoera vrede! Onze pappies komen thuis. Het wordt weer normaal. Mooi niet dus. Op 17 augustus 1945 maakten Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid van Indonesie bekend. Merdeka! Vrijheid! Geen onderdrukking van de Nederlanders. Dit was de nationalisten beloofd door de japanners. Bersiap! Weest paraat! Deze kreten werden opgevat als: moord aan iedereen die Nederlander is. Ons huis werd overvallen door een aantal mannen, die het hele huis leegroofden. Bijna hadden ze ook nog mijn broertje een klap (of misschien wel onthoofd) met een Japans zwaard. Hij wilde namelijk niet hebben dat ze in de kast kwamen waar mijn moeder de schone kleren voor mijn vader bewaarde. Goddank kwam mijn moeder tussenbeide en de rampokkers namen alles uit die kast ook mee. Enkele dagen later kregen wij het consigne: “je huis openstellen voor gezinnen die nog elders ook huisarrest hadden gekregen.” Dan weer een tegenbericht. “Geen mensen in jullie huis, jullie gaan zelf weg uit dit huis, en je mag alleen datgene meenemen wat je dragen kunt. Je moet naar het huis ernaast.” Dat was het huis van een oud-assistent resident dat leeg stond. De familie zat al vanaf het begin van de oorlog in een Japans kamp. Hier kregen wij als eten heel dunne rijstepap of een blubberpapje dat meer op behangsellijm leek. Groenten waren nergens te bekennen. Soms waren er cassaveknollen. Maar van slechte kwaliteit en het blauwzuur zat er in als je het niet grondig schoonmaakte. Zo zijn ook nog eens mensen aan overleden. Na een week, herinner ik me, moesten we verder trekken. Naar het (bijna lege) kamp Banjoebiroe. Zo’n 14 km verderop, maar wel over bergen en dalen en op blote voeten en met je rugzakje, dat eigenlijk leeg was. Ik had er nog een hemdje in en een plaatje dat ik gekregen had bij mijn eerste communie. Ook zat er een stuk rubber in en watten: als er een bom zou vallen moest je het stuk rubber tussen je tanden doen en de watten in de oren. In kamp Banjoebiroe kregen we in een barak een plaatsje. Een van mijn zusjes sliep boven, en plaste de mevrouw eronder, onder. Toen moesten we verhuizen en kregen wij twee cellen om erin te ‘wonen’.Voor onze cel stond een armetierige papayaboom. Mijn broertje en ik hebben zowat dag en nacht bij die boom gezeten. Alleen wijzelf aten de blaadjes en niemand anders. We hebben dan ongeveer een half jaar in dit kamp gezeten. Op een dag kwamen blanke militairen en donkere mannen met tulbanden ons kamp binnen. We werden in open trucks geladen (langs de kant afgedekt met matrassen) en onder extra bewaking van Japanse soldaten die weggereden door vijandelijk gebied (extremistisch -Soekarno gezinde benden) naar het vliegveld nabij Solo. In een Dakota vlogen wij naar Semarang en zijn we opgevangen in een oud weeshuis. Daar kregen wij van rode kruis zusters wit brood met hagelslag en suiker en echte boter. Vanuit Semarang zijn we per boot naar Batavia (Jakarta) gebracht. Batavia was overvol! Evacués van zowat alle eilanden werden er in huizen opeengepakt. Wij gingen eerst naar het voormalige kamp Tjideng. Van daaruit moest je maar zien zelf een beter onderkomen te vinden. Eerst woonden wij in een gedeelte van een garage. Mijn moeder wist toen via vrienden uit Batavia een piepklein betonnen huisje te bemachtigen. Omdat veel mannen niet meer terugkwamen, konden veel vrouwen hun oude baan opnemen. Mijn moeder werd weer ambtenaar, wat ze vele malen liever deed dan huisvrouw zijn. Maar voor mij als meisje van 12 jaar was het naar school gaan veel belangrijker. Na herstelklassen (6 maanden per schooljaar) te hebben doorlopen en ook overgeslagen kwam ik als 14 jarige op de HBS terecht bij de zusters Ursulinen. Drie jaar op die school mogen zijn. Omdat Indonesië steeds meer de baas werd, (wat wij helemaal niet wilde geloven) werd voor de Nederlandse kinderen het schoolgeld driemaal hoger, dan voor de Indonesische kinderen. Dit kon mijn moeder voor mij niet opbrengen. Er waren nog vier na mij, die ook scholing moesten krijgen. Ik heb toen steno en typen gedaan en bij de BPM (een dochtermaatschappij van de Shell) mijn interne secretaresse opleiding gevolgd (ik moest daarvoor drie jaar bij hun blijven werken). Ik leerde toen ook Edwin kennen. Hij werkte op handelszaken van de BPM en ik op het productiekantoor bij de Pensioenen. Langzaamaan leek het of het normale leven weer begonnen was. Ondanks de politionele acties. Maar we waren optimistisch gestemd als Nederlanders. Nederland blijft wel een vinger in de pap houden en zo meer, dachten wij. Zelfs de demarcatielijn en de avondklok deed ons weinig. Al zagen we – als we langs de rivieren wandelden, (eigenlijk mochten we daar niet komen) zagen we een lijk langs drijven, van vermoorde mensen. We trouwden en omdat we nog steeds - Edwin en ik- in een kamer woonden van 4x5, zocht Edwin een andere baan, waar wel mogelijkheden waren om aan een woning te komen. Het geluk was met ons: een baan op een suikerfabriek met huis – auto- met chauffeur- bedienden - goede vakantie en inkomsten voorwaarden. Een winstdeling per jaar. We konden ons geluk niet op. Dan komt in 1957 de politiek weer de klad brengen. Soekarno nationaliseert alle bedrijven van de Nederlanders. Zo ook de suikerfabrieken. Iedere Nederlander moest subiet het land uit. Edwin werd vreselijk getreiterd op het werk. Intimidaties en pesterijen dagelijks. We waren in de ogen van de Indonesiërs Nederlanders. Edwin had net als mijn moeder op de laatste dag in december 1951 toen de termijn was gesloten om je Nederlands paspoort af te geven en te opteren voor het warganegaraschap (je geeft je Nederlanderschap op en kiest voor je geboorteland). Dit trouwens ook op dringende, dwingende, bla-bla-bla, informatie van het Nederlands commissariaat! “Wij hadden immers de betere diploma’s, dan de Indonesiërs, Nederland bleef heus wel een vinger in de pap houden”, Nederland was overvol, enz. enz.” En natuurlijk zwicht je voor die argumenten – indertijd-. Daarom worden WE nog altijd SPIJTOPTANTEN genoemd. Daarom ook moesten we ons alles laten welgevallen door ambtenaren op Schiphol, in Bangkok (december 1961). Maar…..we moesten wel alles terugbetalen: reiskosten, pension, meubelgeld, zakgeld (toen Edwin nog geen baan had). Op het moment dat hij werk had bij de raad van de kinderbescherming (april 1962) ging 40% van zijn salaris terug in de schatkist. En natuurlijk hebben we weer Geluk gehad! Edwin hoefde zich niet om te scholen, werd meteen comptabele daar. In1963 kwamen we in dit kleine dorp wonen. Eerdere aanbiedingen in Elshout, Cuijk hadden wij afgewezen. Was te ver van het werk in den Bosch. Hadden natuurlijk ook nog geen geld voor een auto. Wisten wij veel wat Den Dungen was. Een dochter Kemna was onderwijzer op de Leonardusschool, waar onze kinderen op zaten en ze vertelde dat het een mooi dorp was. Edwin fietste met een gehuurde fiets naar Den Dungen en kwam enthousiast terug in het pension. “Dat nemen we aan, lijkt een beetje op de suikerfabriek”. Wij zijn namelijk geen stadmensen. Dus aangenomen dit huis waar ik nog steeds woon. Met de baas van Edwin gingen we het huis bekijken. Als je dan de brug af rijdt richting Den Dungen, zie je prachtige vrijstaande huizen en boerderijen staan. Dus wat denkt mijn ‘simpele geest’? Prachtig ruime woningen! Dan komen we in de Tuinstraat aan en ik zie de huizen in aanbouw. Nou dacht ik dat is goed groot! Ik zag namelijk het blok van zes huizen voor een groot huis aan!! Ha-ha-ha. Eigenlijk moet ik dit niet vertellen. Edwin vond het genant. Maar ikzelf vind het nog altijd een van mijn eigen geslaagde mop. Ik kan nog wel uren – dagen – maanden vertellen. Maar dit is wel genoeg. In Den Dungen hebben wij onze draai gevonden. Edwin en ik hebben hier uiteindelijk sinds 1963 goed en gelukkig gewoond. En ik dank de mensen hier aanwezig dat zij ons hebben opgenomen in hun gemeenschap zodat wij als DP (displaced persons) hier onze toekomst weer hebben mogen opbouwen. Dank u allemaal voor uw aandacht en uw interesse in ons wel en wee.
Tine(ke) van Ommen-Douwes. E-mail: avanommen@home.nl
|
|